Rehabiliatie van hoofd-hals oncologie patiënten met implantaatgedragen prothesen – Aspecten rondom implantaat plaatsing

11 maart 2024
Op 3 april 2024 zal mevrouw Jamie M. Alberga aan de Rijksuniversiteit Groningen haar proefschrift ‘Rehabilitation of head and neck cancer patients: aspects determining implant placement’ verdedigen. Promotoren zijn prof. dr. G.M. Raghoebar en prof. dr. A. Vissink. Co-promotor is dr. A. Korfage. Jamie Alberga heeft van de NVGPT een bijdrage in de drukkosten van het proefschrift ontvangen. Hieronder volgt een samenvatting van het proefschrift.

Het plaatsen van enossale implantaten ten behoeve van de prothetiek is een waardevolle behandeling gebleken in de rehabilitatie van patiënten die zijn behandeld vanwege een tumor in het hoofd-halsgebied. Voor craniofaciale prothesen zijn de meest voorkomende locaties het rotsbeen (mastoïd), de oogkas (orbita) en de neusbodem. Het plaatsen van implantaten kan tijdens de ablatieve chirurgie plaatsvinden (primaire behandeling) of na afronden van de oncologische behandeling (secundaire behandeling). Het algemene doel van het onderzoek beschreven in dit proefschrift was het verkrijgen van inzicht in factoren die de rehabilitatie van hoofd-hals oncologie patiënten met implantaatgedragen prothesen kunnen bepalen. 
Een van de factoren die van invloed is op de rehabilitatie van hoofd-hals oncologie patiënten is de timing van het plaatsen van implantaten. Een literatuuroverzicht wordt gepresenteerd over primair en secundair geplaatste implantaten. De primaire uitkomstmaat was 5-jaars implantaatoverleving. Zestien studies werden geïncludeerd. Op basis van de kwantitatieve analyse werd een hogere 5-jaars implantaatoverleving gevonden voor primair geplaatste implantaten (92.8% (95% CI: 87.1%–98.5%)) dan voor secundair geplaatste implantaten (86.4% (95% CI: 77.0%–95.8%)). Niet alleen vanwege de verhoogde implantaatoverleving, maar ook vanwege de andere voordelen van primaire implantaat plaatsing (snellere prothetische rehabilitatie, mogelijk toegenomen kwaliteit van leven) wordt geadviseerd om ablatieve chirurgie standaard te combineren met het plaatsen van implantaten in de edentate onderkaak. 
In het proefschrift wordt ook de uitkomst van implantaten die werden geplaatst in de onderkaak direct na het uitvoeren van een totaalextractie in het te implanteren gebied (immediate plaatsing van implantaten) beschreven. De behandeling vond plaats tijdens ablatieve chirurgie en/of voor behandeling met radiotherapie. 29 patiënten werden geïncludeerd en deze ontvingen elk 2 implantaten in het interforaminale gebied ten behoeve van een overkappingsprothese in de onderkaak. De implantaatoverleving was 93.1%. De conclusie van het onderzoek was dat het combineren van een totaalextractie met het plaatsen van 2 implantaten in de edentate onderkaak een geschikte behandeloptie is.  
Vervolgens worden de (lange termijn) uitkomsten van implantaten geplaatst in craniofaciale gebieden ten behoeve van de retentie van een craniofaciale prothese beschreven en worden risicofactoren geïdentificeerd voor implantaatverlies. 201 patiënten met in totaal 525 implantaten werden geïncludeerd voor de analyse naar implantaatoverleving. De mediane follow-up was 71 maanden (Q1 128; Q3 174 maanden). Implantaten geplaatst ten behoeve van een implantaatgedragen oorprothese en neusprothese toonden de hoogste overleving (10-jaars implantaatoverleving van respectievelijk 93.7% en 92.5%). Implantaten geplaatst voor retentie van een orbitaprothese bleken de laagste overleving te hebben (84.2%). Radiotherapie was een duidelijke risicofactor voor implantaatverlies (HR 3.14, p>0.001) en er werd geen verschil gevonden in overleving van implantaten die voor of na radiotherapie werden geplaatst. Problemen met de huid deden zich weinig voor en patiënten waren over het algemeen tevreden met hun prothese. Uit het onderzoek werd geconcludeerd dat het plaatsen van implantaten voor craniofaciale prothesen ook op de lange termijn een goede behandeloptie is.
Het tweede deel van het proefschrift richt zich op de ontvangen stralingsdosis in verschillende gebieden van de kaak. Tegenwoordig wordt naast bestraling met fotonen ook bestraling met protonen toegepast bij hoofd-hals oncologie patiënten. Het dosisverschil tussen fotonen en protonentherapie op de tanden van de boven- en onderkaak wordt in een van de studies beschreven. Daarnaast werd gepoogd om factoren te identificeren voor het ontvangen van een cumulatieve stralingsdosis ≥40 Gy; een grenswaarde die wordt gehanteerd voor het uitvoeren van extracties voor start van de bestraling en een waarde waarbij wordt aangenomen dat het risico op het ontwikkelen van osteoradionecrose verhoogd is. De dosisvergelijking liet zien dat sprake was van een lagere stralingsdosis op de tanden als patiënten behandeld zouden worden met protonen. Het verschil tussen fotonen en protonen was het minst uitgesproken voor patiënten met een tumor in de mondholte. De regressieanalyse liet zien dat behandeling met fotonen, mondholte tumoren, T3-T4 tumoren, elementen in de molaarstreek van de onderkaak en gebieden ipsilateraal aan de tumor risicofactoren zijn voor het ontvangen van een stralingsdosis van 40 Gy of meer. De conclusie van het onderzoek was dat behandeling met protonentherapie leidt tot een significante reductie in straling op de tanden en kiezen van de boven- en onderkaak. 
In het laatste hoofdstuk wordt een onderzoek beschreven over de invloed van de implantaat-specifieke stralingsdosis op de overleving van implantaten geplaatst in de edentate onderkaak tijdens de ablatieve chirurgie. Doel van het onderzoek was het identificeren van een grenswaarde voor een verhoogd risico op implantaatverlies. 28 patiënten werden geïncludeerd en 2 implantaten werden geplaatst in de edentate onderkaak ten behoeve van een implantaatgedragen overkappingsprothese. De implantaat-specifeke stralingsdosis, het peri-implantaire botniveau 1 jaar na het plaatsen van de implantaten en de implantaatoverleving werden geanalyseerd. 5 van de 56 geplaatste implantaten gingen verloren tijdens de follow-up periode. Implantaatverlies werd in deze studie alleen gezien voor implantaten met een stralingsdosis van meer dan 50 Gy. 
Op basis van de bevindingen uit de onderzoeken kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
  • Patiënten met een tumor in de mondholte kunnen veel baat hebben bij primair geplaatste implantaten in de onderkaak. De behandeloptie zou standaard aangeboden moeten worden voor patiënten die edentaat zijn of edentaat worden in de onderkaak;
  • De rol van de tandarts MFP in het behandelteam is van cruciaal belang om de kans op een goede prothetische rehabilitatie te waarborgen;
  • Implantaten voor de retentie van een craniofaciale prothese zijn een betrouwbare behandeloptie, ook op de lange termijn;
  • Bestraling met protonen zorgt voor een dosisreductie op de tanddragende gebieden van de boven- en onderkaak;
  • Primair geplaatste implantaten in de onderkaak die een stralingsdosis ≥50 Gy ontvingen hebben een grotere kans om verloren te gaan.